L’Oisans, augustus 1983

2020
4
oisans

Mijn ouders zijn altijd fervente bergmensen geweest. Ze hadden elkaar ook leren kennen in de Alpen. We zijn als kinderen altijd met onze ouders mee de bergen in getrokken, helaas moet ik zeggen: moeten de bergen in trekken. 

Onze vader ging daarbij heel ver, we moesten en zouden volgen. Dit heeft bij mijn jongste zus en broer tot bergtrauma’s geleid. Ze zouden na hun jeugd nooit meer terugkeren naar rots of sneeuw. Ik zette tussen mijn 17e en 26e uit frustratie ook bijna geen voet meer in de bergen,  mijn oudste zus echter heeft het dan weer wel tot instructeur alpinisme geschopt. 

Mijn afkeer van de bergen in mijn jeugd is gegroeid door de constante druk die mijn vader legde op zijn kinderen. Het staptempo was niet echt te hoog maar het ritme waarmee bergen werden afgehaspeld en het grote aantal stapdagen was verschroeiend voor iemand op jonge leeftijd en de tochten waren vaak veel te lang voor jonge snuiters. Onze vakanties werden opgesoupeerd aan het stappen en verslinden van bergen in heel Europa. Op zeer jonge leeftijd had ik al heel veel gezien, veel meegemaakt. 

Mijn ouders waren zeker geen topalpinisten, waardoor wij vaak gebruik maakten van een berggids, iets wat nu voor een dag al bijna onbetaalbaar is geworden, en dan zwijgen we nog over een periode van 2 weken. Dit is het verhaal van 16 dagen in l’Oisans, Frankrijk in augustus 1983. Ik was 15 jaar. 

De Mensen en Het Plan

Oisans 1983Het in mijn ogen knettergekke plan van mijn vader was om bijna 16 dagen te marcheren in L’Oisans, soms overnachtend in hutten maar liever nog al bivakkerend, want hij had eigenlijk een bloedhekel aan berghutten. Of beter gezegd, aan de mensen in de hutten, de drukte, het lawaai, de vochtigheid, het gelag en het gelach. Voor mijn vader telde alleen maar weg zijn van de mensen en zo mogelijk veel toppen bedwingen. Laat het nu in die bewuste augustus van 1983 tijdens onze tocht zo ongeveer 16 dagen redelijk koud maar wel mooi weer zijn geweest.

Of zo herinner ik het me toch. Dus: slechts 1 rustdag, want er moest volop geprofiteerd worden! De berggids die ons begeleidde , mijn goede vriend en intussen tweede vader Hans, heeft erg veel gekreund in die twee weken. Hij is van Ost-Tirol, we hadden hem leren kennen tijdens een week bergbeklimmen voor ouders met kinderen van de NKBV, want in België bestond het VBSF nog niet, enkel de BAC en dat vond mijn vader te Franstalig en te elitair, en te veel op rotsklimmen gericht. Ik ben dus zeer vaak met Nederlanders op pad geweest, en dat is later ook niet veranderd. 

Toen hij na die 16-daagse weer thuiskwam was onze berggids Hans … 6 kg (!) vermagerd. Zijn vrouw Andrea wordt nog steeds kwaad als ze eraan terugdenkt.  Want mijn vader was een meester in rantsoenering - lees ‘te weinig eten meenemen’. We sliepen dus niet zo vaak in berghutten, maar eten dus ook niet. We deden tussen de 1e en 2e grote tocht slechts 1 bevoorrading in het dal, wat maakte dat we veel eten moesten meesleuren in de rugzak. In 1983 was er nog nauwelijks gevriesdroogd voedsel. 

Nu kun ik dit misschien super vinden, maar als 15-jarige (en met mij ook “den Hans”) vond ik dit helemaal niet zo leuk. Berggidsen slapen alleen maar buiten als het van moeten is. Het is tegen de natuur van een berggids om te bivakkeren bij mooi weer net onder of boven de hut. “Bivakkeren is voor  de gemsen”, zei Hans dikwijls.  Hij heeft serieus wat gemord, tijdens al die nachten. 

Mijn zus Marleen zei niet veel. Ze was altijd blij om in de bergen te zijn. Ze leek - in mijn jeugdige ogen althans - blijkbaar wel overweg te kunnen met de grillen van mijn vader. Later is ze bij de NKBV instructeur bergbeklimmen geworden. Nog wat later zou ze tragisch om het leven komen in een ongeval met ijsklimmen.  Lieve zus, het ga je goed. 

Mijn moeder volgde mijn vader als een lam. Als er dan al eens discussies waren durfde ze niet te luid te praten. Ze was graag in de bergen, hield van de schoonheid en de natuur, maar ook van de sportieve uitdaging. Maar ze vond zeker ook dat wij te veel werden afgebeuld. Ze had echter geen verhaal tegen de ijzeren wil van mijn vader. Vandaar mijn eigen trauma, en een van de hoofdreden waarom ik mijn kinderen eigenlijk niet stimuleer om de bergen in te trekken. 

En ik? Wel, ik dobberde mee op de baren van de soms wilde zee van onze patriarch. Enerzijds blij om een top te halen, maar dan meer omdat de afdaling kon beginnen. Anderzijds, naarmate ik ouder werd, meer kwaad over en teleurgesteld in de wilde bergplannen van mijn papa. Nog later werd ik dan weer opnieuw erg geïnteresseerd in bergbeklimmen. Maar dat is een ander verhaal. Het leven draait soms met de wind. 

DEEL 1

DFoto's François Fontyne tocht van 1 augustus was een inlooptochtje, om weer te wennen aan de berglucht. Ik had er net mijn eerste werkvakantie van drie weken op zitten op de boerderij van Hans in Kals am Großglockner. Mijn dagtaken waren gras maaien met een zeis, koeien naar de alm drijven, hooi op het veld bijeenharken, hooi in bakken gooien. Ik zou dit zeven zomers na elkaar doen. Het was de meest indrukwekkende  ervaring van mijn leven. Daar groeide het immense respect voor de soms spannende verhouding tussen mens, dier en berg. 

Ik had met Hans bij wijze van uitsmijter kort daarvoor de Stüdlgrat beklommen, in recordtijd, want hij moest zich haasten. Hij had namelijk de kelk en de hostie voor de jaarlijkse bergmis op de top van de Glockner in de rugzak,. De pastoor klom toen nog helemaal tot boven voor de mis aan het kruis. En die pastoor zou niet blij geweest zijn mochten we te laat gekomen zijn. Dus – en dit geef ik grif toe - sleurde Hans mij over de sleutelpassages om toch maar op tijd op de top te zijn. We deden er 2 uur en 11 minuten over, van Schere tot top. Boven keek Hans op zijn horloge, en lachte me toe: “nicht schlecht für einen jungen Flachländer, wie eine Gemse bist Du geklettert”! We konden ook niet vroeger vertrekken, want hij had eerst… de koeien nog melken om 5u in de ochtend… maar dit geheel terzijde…
Natuurlijk kon mijn vader het niet laten en gingen we voor de Bruyère… wildkamperen. De volgende dag wandelden we vanuit Le Monetier naar de col d’Arsine, waar we dus, bivakkeerden. 

TOP NA TOP

Drie augustus, de eerste ‘echte’ top: de Pic Neige Cordier. Afdalen deden we naar de Refuge des Écrins, want af en toe sliepen we wel in hutten.  Om zes uur op , om zeventien uur terug aan hut. Dagje van 11 uren stappen!

De volgende nacht om vier uur  opstaan voor het kroonjuweel van L’Oisans: de beklimming van de Barre des Écrins. Het was mijn tweede keer op de flanken van deze berg, want in 1979 had ik al op de Dôme des Écrins (4015m) gestaan, mijn eerste vierduizender, ik was toen 11. Mijn vader was toen erg ontstemd geweest omdat ik niet meer verder kon, hij wilde toen al absoluut de Barre des Écrins beklimmen. Het was één van de zeldzame momenten dat mijn moeder wel in opstand kwam tegen mijn vader: “zie je dan niet dat dat manneke volledig uitgeput is”? 
De afdaling, toen in ’79, herinner  ik mij als één lange lijdensweg. Ik was doodmoe en hing meer in het touw dan dat ik stapte. 

Nu in 1983 was een ander verhaal: mijn vader en vooral mijn moeder hadden het knap lastig met de technische passages boven op de graat. We klommen dan ook constant boven de 4000m. Ik voelde me echter sterk, Hans klom als een schichtige gems, mijn moeder achter hem aan, daarna mijn vader. Ik sloot de rij af. Na mijn verblijf in Oostenrijk na de beklimming van  de Glockner, was ik goed geacclimatiseerd. Mijn ouders waren dat echter ook, want de week na mijn verblijf in Oostenrijk hadden mijn ouders en ik bij wijze van opwarming in de Silvretta al de Piz Buin, Großes Seehorn en de Dreiländerspitze beklommen. 
Om zestien uur waren we terug aan de Refuge des Ecrins. Maar dan ging het na het geïmproviseerde avondmaal nog richting Refuge Glacier Blanc, 700 meter lager, waar we slechts  om negentien uur, meer dood dan levend, arriveerden. 

Oisans 1983Als afsluiter van het eerste gedeelte van de tocht beklommen we de dag nadien nog Les Agneaux, wat ik mij als een zeer mooie tocht herinner. De lange stapdagen hadden zowel mijn vader en mijn moeder echter uitgeput,  en de afdaling naar le Monetier was door de natte gletsjer- en sneeuwvelden heel zwaar en te lang voor mijn beide ouders, dus we bivakkeerden nog eens op het laatste paadje voor het dal, dit zeer tegen de zin van Hans, die eigenlijk graag een pintje wou drinken beneden. Mijn vader wilde ook niet echt afdalen, hij wilde graag slapen in de natuur. De dag nadien wandelden we op slechts een half uurtje naar Le Monetier en reden we vervolgens naar Ailefroide, waar we dan toch een dag rust hielden. 

DEEL 2

Oisans 1983De volgende dag reden we met de auto naar de Pré de Madame Carle, van waar we onmiddellijk de tocht aanvatten naar het volgende bivak, op de Col du Temple, aan de voet van de Pic Coolidge, die we de volgende dag zouden beklimmen. 

Een bivak bij mijn vader betekende niet noodzakelijkerwijs overnachten in een bivakhut, hij wilde het liefst van al slapen onder de sterrenhemel in de bivakzak. Hoogstens wat beschutting achter een zelfgebouwd muurtje van stenen, zonder tent, zonder tarp, gewoon open en bloot. Als het regende had je pech.  

Op de col was de bivakhut al volzet en we maakten, tot vreugde van mijn vader, twee ommuurde zones die er al halvelings waren. We hadden twee grote bivakzakken. Ik zorgde ervoor dat ik bij Hans lag en mijn zus bij mijn ouders. Zo kon Hans ongestoord liggend achter het muurtje zijn avondsigaret opsteken en genieten, en die sigaret kwam vaak op mijn vraag ook mijn richting uit. Dat was spannend, zo stiekem een sigaret delen, liggend in je bivakzak,  met op enkele meters afstand mijn ouders die dit uiteraard niet mochten weten. Ik herinner mij omhoog krinkelende rook tegen de donker wordende avondlucht. Dat hij mij liet meeroken, was niet Hans’ mooiste kant, besefte ik later. Maar het was zijn vorm van protest tegen de ‘bivakonzin’ van mijn vader. 
Ik moet ook wel toegeven dat al die ervaring met bivakkeren en slapen in het wild me later wel heel wat geholpen heeft, zeker tijdens mijn noodbivak op de Piz Bernina, met mijn zus Marleen en haar man Jos. 

De Pic Coolidge is een coole berg, zoals de naam zelf zegt. De beklimming verliep traag maar gestaag en op de col voor de top kregen we op de koop toe koude ijsregen over ons heen. Staande in de bivakzak wachtten we tot de bui over waaide.  We daalden af en wandelden de hele lange weg naar beneden,  naar La Bérarde, waar we uiteindelijk rond negentien uur in het dal in de CAF-hut aankwamen.  

Mijn ouders zijn redelijk gelovig, maar eerst kwam de berg, dan de kerk. Maar aangezien we in het dal waren wilde mijn vader toch absoluut naar de dagmis op de volgende ochtend. 

In het kleine kerkje van La Bérarde zaten op de eerste rij een reeks – ik kan niet anders dan ze zo noemen – kwezels vol ongeduld te wachten op mijnheer pastoor.  Als ik het mij goed herinner was de mis om tien uur, maar de pastoor kwam maar niet opdagen. Twintig minuten laten zaten de madammen serieus te schuifelen op hun veel te harde kerkstoel. Tegen tien uur vijfenveertig  arriveerde de pastoor dan eindelijk toch, helemaal bezweet, in kniebroek, flanellen ruitjeshemd,  rugzak met piolet met daaraan bengelende stijgijzers, die hij achteraan in de hoek van het kerkje gooide. Al hijgend trok hij vooraan in de kerk zijn kazuifel over zijn stinkende kleren en excuseerde hij zich voor zijn laattijdigheid. De kwezels stonden furieus op en begonnen vooraan in de kerk de goede man gewoon voor schut te zetten en ze botvierden hun kwaadheid met wilde Franse armgebaren en luid gekrakeel. Dit maakte allemaal erg veel indruk op mij. Ik dacht toen: “dat zeg je toch niet tegen een pastoor en dat schreeuw je toch niet in een kerk”?

Na de mis is mijn vader – zo was hij wel – de pastoor persoonlijk gaan bedanken voor de dienst. En dat hij zich niets moest aantrekken van die oude wijven. Dat hij nog bergen moest beklimmen. 
Tijdens dat gesprek bleek dat de goede man – ik weet niet op welke berg – had moeten (oh ironie!)  bivakkeren en ’s ochtends naar de kerk had moeten spurten.

Na de mis trokken we vanuit La Bérarde naar de niet verafgelegen hut Refuge du Soreiller, om onmiddellijk door te stoten naar de voet van de Dibona, de prachtige naaldberg.

Dit zou mijn eerste kennismaking worden op een noordgraat met het echte zuivere klimmen in derde- en vierdegraads rots. Ik voelde mij toen niet erg veilig, maar met Hans in de buurt kon ik veel. De berg zelf is prachtig, maar mijn ouders waren geen echte rotsklimmers. Mijn zus Marleen voelde zich wel helemaal in haar sas. Op twee uur tijd waren we van de hut naar de top geklommen.

Bij de afdaling ontwrichtte een Fransman zijn schouder, en hielpen hem naar beneden. Maar wat lager onderaan de rotsen moest dan toch de helikopter komen. Mijn sterke zus droeg zijn rugzak helemaal de rotsgraat af. 

Na nog een nachtje in dezelfde hut  pikten we nog de Soreiller Centrale mee, een overschrijding zowaar. ’s Nachts woedde een zwaar onweer en de volgende dag hebben we de zon niet gezien, en klommen in een dik wolkendek door. Gelukkig was er geen regen en windstil. Op een bepaald moment zegt Hans:  We zijn er, Bergheil! Hij haalde een schnapsflesje boven en gaf iedereen een slok. Dat had hij bewaard voor koudere momenten en sleurde hij al meer dan een week mee. Mijn vader vroeg nog: zijn we wel boven? En Hans zei: ja, maar je zag echt geen meter voor je uit. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat we nooit echt boven zijn geweest omdat Hans het beu was in de mist rond te dabberen…
Van de Soreiller daalden we helemaal af naar Les Étages, en na een kort restaurantbezoek reden we terug met de bus naar La Bérarde, waar we zeer laat en doodmoe opnieuw in de CAF-dalhut sliepen. 

VELE DAGEN EN EEN OVERHITTE HANS

Oisans 1983De dagen volgen elkaar op: de volgende dag op pad op de lange, lange weg naar de Refuge Pilate. De dag nadien de lange tocht naar de Refuge Sélé. Het was zaterdag, dus veel volk in de hut, we sliepen als sardientjes, hoofd bij voeten en voeten bij hoofd, geschrankt, dus niet echt aangenaam. 

De volgende ochtend om vijf uur op pad . We stapten voorbij de oude refuge en we beklommen de Ailefroide Orientale. Deze top was plat en mooi besneeuwd (toen toch) en gaf ons een prachtig uitzicht op de omgeving. Na de afdaling vonden we weer redelijk wat volk in de hut. Mijn vader kreeg het op zijn heupen, pakte pak en zak en ging op het dak van de hut slapen, onder de sterrenhemel. Wij bleven braaf in de hut liggen, Hans schudde alweer zijn hoofd…
Op 15 augustus (al 7 dagen zonder rustdag) volgde de doorsteek van de Séléhut naar de Refuge du Pelvoux.   Zoals elke dag ging Hans ging ook nu weer nog een stukje de weg verkennen voor de volgende dag.

De laatste dag beklommen we de Mont Pelvoux via het couloir Coolidge dat toch helling van zo’n 40° had, en volledig uit oude sneeuw bestond. We daalden heel langzaam ook af via dit couloir. Mijn ouders waren erg bang tijdens de eerste steile meters van het couloir en Hans moest alles afzekeren. Daardoor verloren we zeer veel tijd en Hans verloor volledig zijn geduld, na twee weken afzien met ons. Na ons drie touwlengtes te hebben laten zakken, maakte hij het ankerpunt los en liep hij als een steenbok naar beneden, gezicht naar voren, de steile flank af. Al vloekend en knetterend vloog hij mij voorbij, tot bij mijn vader die al wat verder afgedaald was. Hans was verhit van het wachten onder de brandende zon, de stress na 2 weken met mijn vader, en bovendien uitgemergeld van de honger. Het duurde even tot hij weer bij zijn zinnen kwam.  

Jaren later spreken we er nog over…

Facit

Forceer nooit ofte nimmer je kinderen, bouw voldoende rust in, zorg voor goede nachtrust, geef hen voldoende eten en drinken, zorg voor escaperoutes, en stap tijdig af van je plan. Laat je kinderen zeker geen te zware rugzakken dragen. Ik droeg op zeer jonge leeftijd soms rugzakken van 25kg en meer. Mijn rug bedankt mij daar nog elke dag voor. Mijn  (tijdelijke) afkeer voor de bergen werd hier gecreëerd, het duurde meer dan 10 jaar vooraleer ik opnieuw echt de bergen in wilde trekken. 

L’Oisans is zeker niet meer zo besneeuwd als het toen was, maar het zijn prachtige bergen en zeker te doen voor families. Wij beklommen zowat elke ‘noemenswaardige’ eenvoudige berg daar, maar op veel te korte tijd. Een maand later waren mijn blaren nog niet genezen. 

Ik herinner het mij als twee onvergetelijke weken, soms positief, veelal echter negatief. Het meestal prachtige weer hielp wel om dit plan te realiseren. Ik mag mij niet inbeelden wat dit was geworden bij slecht weer. Want afwijken van het plan stond niet echt in vaders woordenboek. 

Ik had veel lol met Hans en leerde er veel knepen van een echte berggids uit eerste hand. Maar ik zou nooit meer zoveel zware tochten doen op 16 dagen. 

Tochtplanning Oisans 1983

De Tocht

01/08/83

Arrêtes de la Bruyère (2619m)
03/08/83 Pic Neige Cordier (3613m)     
04/08/83 Barre des Écrins (4101m)
05/08/83 Les Agneaux (3662m)
09/08/83 Pic Coolidge (3774m)
10/08/83 Dibona (3130m)
11/08/83 Centrale du Soreiller (3339m)
14/08/83 Ailefroide Orientale (3848m)
16/08/83 Mont Pelvoux (3946m)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- Tekst Luc Fontyn / Foto's François Fontyn

Meer bergsport-nieuws lezen? Vind de volledige vierde editie van Monte online